wat verwoestte Atlantis?

Een of andere wereldramp moet ervoor hebben gezorgd dat de meeste sporen van deze oerbeschaving werden weggewist. Volgens sommigen was dat ten gevolge van een inslag op aarde van een grote meteoriet, asteroïde of komeet. Maar volgens de Amerikaanse geoloog Charles Hapgood kwam dat door een plotse en snelle verschuiving van de aardkorst.

Al tientallen jaren is algemeen de theorie aanvaard van de zogeheten platentektoniek, dat wil zeggen dat de continenten tijdens de voorbije 150 miljoen jaren langzaam uit elkaar zijn geschoven. Maar volgens Hapgood is er méér aan de hand.

Hoewel ze bestaat uit vaste bestanddelen kan ook de dunne aardkorst (slechts 0,33 % van de totale aardmassa) soms in haar gehéél in een snel tempo bewegen, "ongeveer zoals een loszittende sinaasappelschil om het binnenste van de vrucht". Het aardoppervlak (de lithosfeer) drijft immers op een zee van half gesmolten kristalbrij (= asthenosfeer). In de laatste 80 miljoen jaren zijn de magnetische polen van de aarde maar liefst 170 keer van plaats veranderd, zoals u kan zien op de schets hierboven. De volgende tekening brengt de 3 laatste zogeheten "poleshifts" schematisch in beeld.



Zo'n 55.000 jaar geleden lag de Noordpool nog dicht bij Europa en zwiepte dan plotseling naar de Hudson-Baai in Canada.

De laatste ijstijd begon ongeveer 115.000 jaar geleden en bereikte zijn hoogtepunt tussen 60.000 en 15.000 voor Christus. Een groot deel van Noord-Amerika lag verborgen onder een 2 kilometer dikke ijslaag. Ook Noordelijk Europa, inclusief ons land, had te lijden van de kou. De laatste aardkorstverschuiving voltrok zich, volgens Hapgood, aan het einde van deze laatste ijstijd (tussen 15.000 en 8.000 jaar voor Christus). Hoogst waarschijnlijk was dat rond 10.500 voor onze tijdrekening, toen het aardmagnetisme op zijn laagste peil was.

Maar waardoor ontstaat er zo'n verschuiving? In een brief aan Hapgood schreef de wereldberoemde astronoomfysicus Albert Einstein in 1953: " Ik vind uw theorie zeer indrukwekkend en heb de indruk dat ze juist is. Men kan er nauwelijks aantwijfelen dat er herhaaldelijk en in korte tijd grote verschuivingen van de aardkorst hebben plaats gevonden". Volgens Einstein is namelijk het gewicht van de ijskappen niet symmetrisch rond de Noord- en Zuidpool verdeeld. Bovendien is de omloopbaan van de aarde geen volmaakte cirkel. De aardas staat schuin (in een hoek van 23,5°) op de equinoxen, maar bovendien draaien de polen, in een periode van bijna 26.000 jaar, in een langzaam tollende beweging om hun as. Dit verschijnsel heet precessie. Onze verre voorouders kenden dat al en hielden er rekening mee in hun astrologische en astronomische berekeningen.

Om de 2.148 jaar belandt de zon tijdens de equinoxen, dat zijn de zomerzonnewende (21 juni) en de winterzonnewende (21 december), wanneer ze loodrecht boven de evenaar staat, in een ander teken van de dierenriem. Ze is dan 30° verschoven op de equinox, dat is één twaalfde van de volledige equinox van 360°. De voorbije 2000 jaar stond de zon op in het sterrenbeeld Vissen, en komt nu stilaan in dat van de Waterman ("The Age of Aquarius"! ). Geologen verwachten dat er rond het jaar 2030 een volgende verschuiving van de aardkorst komt. Nu al is er een merkbare afname van het aardmagnetisme en de noordpool verschuift jaarlijks enkele meters in de richting van Groenland.

In zijn voorwoord van Hapgood's boek "Eart's Shifting Crust" (New York 1958) schreef A. Einstein het volgende: "In een poolstreek is er sprake van een voortdurende ijsafzetting, die niet symmetrisch wordt verdeeld over de pool. De rotatie van de aarde brengt onder invloed van deze asymmetrisch gelegen ijsmassa's een centrifugale kracht voort die overgebracht wordt op de dunne harde aardschors. Deze voortdurend toenemende centrifugale kracht zal op een zeker moment een verschuiving teweegbrengen van de aardkost over de aardkern, en die zal de poolkappen plotseling doen verschuiven naar de evenaar en omgekeerd. Daardoor verdwijnen gebieden die in warmere streken liggen geleidelijk onder een snel groeiende ijskap".

De gevolgen van zo'n plotse verplaatsing waren catastrofaal. Grote delen van de planeet werden geteisterd door zware aardbevingen, geweldige vulkaanuitbarstingen, orkanen, vloedgolven en overstromingen. Door de temperatuursverhoging en het afsmelten van miljarden tonnen ijs steeg het zeeniveau tientallen meters. Uitgestrekte gebieden van de aarde verdwenen onder de golven. Miljoenen mensen kwamen hierbij om en talloze diersoorten stierven uit. Bij de ramp in 10.500 voor Christus kon slechts een beperkt aantal mensen zich redden en de resten van hun rijke beschaving meedragen, o.m. naar het Egyptische Nijldal, naar het Zuid-Amerikaanse Andesgebied en naar Mexico.

Deze reusachtige klimaatsverandering verklaart waarom een enorm aantal warmbloedige zoogdieren, die toen leefden in een gematigd warm of (sub)tropisch klimaat, omkwamen. Zo zijn er in de bevroren aarde van Alaska overblijfselen ontdekt van allerlei exotische dieren zoals tijgers, kamelen, olifanten, neushoorns en leeuwen. In Siberië, in het Noorden van Rusland, zijn diepgevroren mammoeten teruggevonden, die nog onverteerde etensresten in hun maag hadden. Dat wijst erop dat deze dieren zo'n 12.000 jaar geleden verrast werden door een wereldramp, een snelle overgang van een warm naar een zeer koud klimaat.

Het huidige zuidpoolgebied lag tot het einde van de laatste ijstijd zo'n 3.000 kilometer méér naar het noorden, in een mild subtropisch klimaat. Volgens Rose en Rank Flam-Ath vormde Atlantis daar een deel van. Plato beschrijft Atlantis als een groot kontinent met bergen, gelegen in de Oceaan, voorbij de poorten van Hercules (straat van Gibraltar). Door de aardkorstverschuiving verschoof het welvarende eilandenrijk zuidwaarts naar het huidige Antarctica, de koudste plek op aarde waar het kwik kan dalen tot - 90°. Geen wonder dat Atlantis langzamerhand verdween onder een dikke laag ijs. Recent geologisch onderzoek toont aan dat er ooit bomen groeiden op Antartica, die enkel kunnen gedijen in warme streken.

Een stille getuige van de wereldcatastrofe rond 10.500 voor Christus is de Sfinx, de massieve uit de rots gehouwen leeuw met mensenhoofd op de vlakte van Gizeh, in Egypte. Volgens de baanbrekende Franse geleerde R. A. Schaller de Lubicz dateert de Sfinx niet uit de tijd van de 4de dynastie (2.500 voor Christus), zoals algemeen werd aangenomen door de Egyptologen, maar is hij het overblijfsel van een oude grote beschaving, die al duizenden jaren voor de tijd van de farao's bestond. De Amerikaanse archeoloog John West ontdekte dat de Sfinx niet alleen horizontaal is verweerd door het woestijnzand en stormen. Het kalkstenen bouwwerk vertoont rondom rond diepe verticale groeven door erosie. Die kan alleen maar zijn veroorzaakt door grote hoeveelheden neer-vallend water, regen dus.

Wanneer? Zeker niet in de tijd van de farao's, want dan was Egypte al een bar subtropisch woestijngebied, waar het nauwelijks regent. Volgens John West is de Sfinx gebouwd aan het einde van de ijstijd, toen Egypte nog een vruchtbare groene savanne was, waar het geregeld stortregende zoals in de tropen. Gebouwd door overlevenden van Atlantis? Maar hoe komt de Sfinx dan aan het hoof van een farao? Van boven af kan men goed zien dat het kleine hoofd helemaal niet in verhouding staat tot het langgerekte leeuwenlichaam. Het lijkt er sterk op dat het huidige hoofd later opnieuw is uitgehakt. Volgens John West was de Sfinx oorspronkelijk één reusachtige leeuw, uitgehouwen door een onbekende beschaving. Later, aan het einde van de ijstijd tussen 13.000 en 10.500 jaar voor Christus, sloeg het klimaat om. Het was een periode van eeuwenlang overvloedige regenval, waardoor de leeuw verticaal erodeerde. Duizenden jaren later pas zouden de farao's het hoofd naar hun beeld laten maken.

Er is nog een bijkomend bewijs dat de Sfinx twee keer zo oud is als we tot dusver dachten. Volgens Robert Bauval zijn er astronomische aanwijzingen naar ongelooflijk verre tijden. De stand van de drie grote piramiden komt griezelig precies overeen met die van het sterrenbeeld Orion in 10.500 voor Christus. In diezelfde periode keek de Sfinx bij zonsopgang in het oosten naar het opkomende sterrenbeeld van de Leeuw, zijn evenbeeld aan het firmament. De bouwers van Gizeh wijzen naar de periode van 10.500 voor Christus, een tijd van grote rampen en dramatische klimaatswijzigingen, toen de hele vallei en delta van de Nijl overstroomde.